26-08-2012
De slag zegt adieu
De drie medailles van drie achtereenvolgende Olympische Spelen zijn haar bijzonder lief: brons uit Athene 2004, zilver uit Beijing 2008 en brons uit Londen 2012. “Wanneer mijn huisje in de brand vliegt, zal ik die medailles er als eerste uit halen”, zegt zij als toproeister in ruste. Zij voegt er wel een voorwaarde aan toe, “maar dan moet mijn vriend wel al buiten staan.” Annemiek de Haan is klaar met toproeien. Zij stopt, zegt de topsport adieu “Het is mooi geweest. Ik word oud.” De oudste uit de vrouwenacht gaat aan het werk. “Nu is het tijd voor andere dingen. Aftrainen en ik moet een baan vinden. Ik wil nu eerst een goede fysiotherapeut worden. Wie weet ga ik in de toekomst in de topsport aan het werk.” Na Beijing was je toch ook al gestopt? “Klopt, maar toen heb ik altijd in mijn achterhoofd gehad dat ik een tijd zou werken en dan weer ging roeien. Terugkomen was trouwens wel pittig. Het is gelukt. Dit was de zwaarste olympische cyclus die ik heb meegemaakt. Ik deed een jaar niet mee in de selectie. Toen heb ik ook wel geroeid, nooit helemaal op mijn gat gezeten.” Je bent in de aanloop naar Londen wel ziek geweest? “Dat bericht is een beetje opgeblazen. Ik had al heel lang hartritmestoornissen. Voor Beijing was al een operatie overwogen, maar toen zat het te dicht op de Spelen. Vier keer per jaar kreeg ik er last van, had ik hartslag 200, niet helemaal normaal. De laatste keer ging niet na een kwartier over. Mijn hartslag bleef heel lang heel hoog. Met de bondsarts en de cardioloog is er iets aan gedaan. Een minimale operatie, helemaal niet erg. Ik heb slechts één trainingskamp gemist. Binnen twee, drie weken kon ik weer aansluiten.” Topsport is nu gedaan. Hoe heb jij jouw roeicarričre beleefd? “Nooit heb ik gedacht dat ik bij drie Olympische Spelen medailles zou winnen. Toen ik begon met topsport vond ik Beijing 2008 zó ver weg. Roeien was leuk, van topsport was ik mij niet bewust. Het kwam er vanzelf van. Ik bekeek het per jaar of ik het nog leuk vond. Of ik nog een doel kon halen. Dan ging ik met mijn coach even zitten en was het: dit moet er met krachttraining gebeuren, dit op de ergometer en je moet zo hard skiffen. Zo heb ik het best wel lang gedaan. Later bij de roeibond werd het ietsje anders.” Hoe is jouw roeien toproeien geworden? “Het voelt alsof ik er ben ingerold. Dat het steeds normaler werd om zo hard te trainen. Eigenlijk realiseer je je pas later waar je mee bezig bent. Misschien ben ik daar wel traag in. Het is mij meer overkomen dan dat ik het bewust heb gedaan.” Spijt heb je niet. Wat heeft topsport je gebracht? “Nee, zeker geen spijt. Drie plakken houd ik er aan over en heel veel ervaringen. Ik weet nu wel wat topsport is. Ik weet ook wat het is om in grote vrouwengroepen te functioneren. Je leert ook heel veel over jezelf. Constant zit je voor acht spiegels. Je wordt wel geconfronteerd met wie je bent en wat je doet. Dat is nuttig. Je weet hoe je reageert in bepaalde situaties en je kunt dingen koppelen. Zo van, ik heb het toen een keer gedaan en nu ga ik het weer doen, want het is een vergelijkbare situatie.” Toen je terugkwam, had je concurrentie van Femke Dekker voor de slagpositie. Hoe heb je die slag gewonnen? “Ik wilde gewoon steeds beter worden. Femke wilde mij verslaan.” Was de Road to London altijd plezierig? “Natuurlijk niet. Niemand vindt het leuk kritiek te horen. Soms moet het wel, als het goed is voor de groep. Ik kreeg weleens kritiek, ja. Dat kreeg trouwens iedereen wel, dat was niet raar.” Jij was als slag de aanvoerder? “Ik was de oudste en zat op slag. Maar ik was niet een onwijze aanvoerder, hoor. Je wordt wel vaak aangewezen, maar ik vond het ook belangrijk dat de jongere mensen in de ploeg zich moesten kunnen ontwikkelen. Ik had liever dat we allemaal gelijk waren en dat er niet een enorme hiërchie bestond. Dat niemand wat tegen mij durfde te zeggen omdat ik de oudste was. En dat is goed gelukt. Ik stelde mij altijd open.” Hoe was het in grote vrouwengroepen te leven? “Soms leuk, soms minder leuk. De laatste jaren hebben we veel op elkaars lip gezeten. Aan de ene kant raak je eraan gewend, maar aan de andere kant, ja, dan ben je het zat. Twee weken trainingskamp is nog overzichtelijk, daarna kon je weer even naar huis. Het hing ook wel af van de zwaarte van het kamp. Als het zwaar was, had je het eerder gehad. Voordeel was dat we altijd met een grote equipe waren, zodat je bij iemand anders terecht kon.” Was het in Londen niet de bedoeling dat jullie goud gingen winnen? “Uiteraard. Op een gegeven moment moet je realistisch zijn en de doelen bijstellen. Natuurlijk was goud het doel. Maar de Amerikaanse acht was de afgelopen zes jaar onverslaanbaar. Nooit een wedstrijd verloren. Die ploeg verslaan zou moeilijk worden. De Canadese acht heeft zich ook goed ontwikkeld, wij hebben die ploeg dit jaar ook niet verslagen. Wij zijn er dichtbij gekomen. Maar net niet dicht genoeg.” Gingen jullie er vanuit dat het goud al weg was? “Zo bekeken we het niet. We gingen van onze eigen race uit. We zagen de dag ervoor de race van de mannen. Daar werd het pas een meter voor de lijn beslist. Natuurlijk houdt je in het achterhoofd: misschien slaan ze wel een snoek, misschien gebeurt er wat. Dan moeten wij er wel bij liggen zodat we er gelijk overheen kunnen. Je gaat er nooit van uit dat een ploeg iets haalt.” Wat is jouw mooiste souvenir? “Nu alles een beetje op zijn plek komt: in Beijing hebben wij onszelf verrast met zilver. In Londen was brons het hoogst haalbare en dat hebben we gehaald. Dat is het verschil. Alle drie medailles zijn mij zeer dierbaar. Ook die kleine uit Athene.” Voor ROEIEN, bondsmagazine KNRB, augustus 2012 |